De aarde brandt
Je zal mij niet snel betrappen op het plaatsen van berichtjes tijdens mijn vakantie: “Goed aangekomen, zon schijnt, eten is lekker, we hebben al frieten gegeten, hoe is het weer thuis,…”. Vergezeld van een obligate foto van twee glazen rosé met op de achtergrond de zee of de bergen,… Maar nu, op deze laatste dag van de zomervakantie, maak ik een uitzondering. Ik las een tekst die ik graag wil delen.
We vertoefden in Gravières in de Ardèche, op de camping La Chataigneraie, uitgebaat door het sympathieke koppel Jean-Yves en Cecile Courvoisy. Ik had in De Standaard de essentie van vakantie gelezen, geschreven door redactrice Hilde Van den Eynde: “Zeeën van tijd, dus, om te doen waar een vakantie in wezen voor bedoeld is: geen voet verzetten en eindeloos in gedachten voor je uitstaren.” Ik zette mij in een gemakkelijke stoel met ligstand en tuurde doorheen de kruinen van de talrijke kastanjebomen naar de zinderende blauwe lucht. En plots merkte ik dat verschillende bomen kale takken hadden. Dat is een overlevingsstrategie van bomen als ze te kampen hebben met droogte. Ik sprak er later met Jean-Yves Courvoisy over. De goedlachse man keek bedachtzaam: “We kampen hier inderdaad met droogte. Al jaren op een rij. En door de droogte is de kans op bosbranden toegenomen. We hebben de eerste branden al gehad.”
Jean-Yves wees op een artikel van natuurfotograaf en Ardéchois Simon Bugnon. De man maakt ongelooflijk mooie foto’s van de Ardèche. Zijn beelden zijn pure poëzie. Begin juli schreef hij een striemende aanklacht tegen de droogte die het land geselt, de branden die hierdoor makkelijk ontstaan en het aandeel van de mens erin. Ook in woorden is de fotograaf poëtisch.
We zijn nog maar aan het begin van de zomer, en ‘we’ breken overal ‘temperatuurrecords’. Er is geen twijfel mogelijk, wij verdienen de eer, ‘wij’ zijn echt te sterk. We verbranden ons leven in een stroom van olie. Er wordt tijd verbruikt. De grijze steden die de vuurmeesters gebouwd hebben, zijn bedekt met as die we niet kunnen zien. Bij de ringweg slaapt de merel op zijn tak onder oranje wolken, hij moet gewend zijn geraakt aan dit geluid. Niet het geluid van takken die in de vlammen knetteren, maar het geknetter van verbrandingsmotoren. De stad is een vuur dat de hele tijd brandt. Aangezien motten, net als mensen, de sterren niet meer kunnen vinden om zich te oriënteren, zijn zij aangetrokken door de straatverlichting die hen in verwarring brengt en nu door de beeldschermen. Al deze kunstmatige lichten, zoveel glorieuze vaandels van de beschaving die de overname van de nacht gedenken, we willen ze niet gedoofd zien, zelfs niet als iedereen slaapt, we zeggen tegen onszelf dat we in veiligheid zijn. Alles zal branden. Je wereld van papieren, je dromen, je idolen… De as zal alles bedekken. Het schijnsel van de beschaafde wereld is als een ster, waarvan de schittering ons nog bereikt, wanneer zij reeds dood is. Kijk naar de aarde die kraakt… Voel de lucht branden in de longen… Alles brandt al.
We zijn nog maar aan het begin van de zomer, en in de weide is het sap al opgedroogd. De droge struiken dansen in de verschroeiende wind, bij het minste vonkje vat alles vlam. Op de karstplateaus heeft de opkomende zon alles geabsorbeerd en de schaduwen verjaagd, als zij de grond bereiken gaan de stralen verloren in vloeibare, golvende vellen. De horizon is onstabiel. Luchtspiegelingen. Krekels en sprinkhanen dansen, een paar grasmussen piepen. Met elke ademteug verspreiden de schamele planten hun geurige oliën om de brandwonden van de zon af te weren. Tchiiiii…. Tchiiii… Tchiiii… Het land hier herrijst terug uit het vuur. Hun bewoners vormen samen een ode aan droogte en veerkracht. De grijze takken van de jeneverbesbomen bewaren de herinnering aan de vlammen. Ze dienen als zitstok voor hoppen, roodkopklauwieren en bijeneters, die een landschap aanschouwen dat hen aan de savanne van Afrika doet denken, terwijl ze de bewegingen van de insecten scannen. Het vuur maakt deel uit van de cyclus van het kreupelhout: een vreemde omgeving die zich al duizenden jaren aanpast aan extreme omstandigheden. Het leven is eraan gewend geraakt om als water door de spleten van de kalksteen te glippen en weer op te duiken zodra het de kans krijgt.
De lente, die op deze hoogvlakten een wonder van kleur en levendigheid kan zijn, was ook dit jaar weer heimelijk en discreet, omdat de regens wreedaardig uitbleven. Men zou geneigd zijn dit te vergeten omdat planten en dieren gewend zijn aan het gebrek aan water, maar ook hier zijn er grenzen aan wat zij jaar na jaar kunnen verdragen, zonder respijt, en beetje bij beetje wordt de mozaïek van discrete levens verarmd. Uit de dalen die deze vaag afgeronde vlakten doorsnijden, stijgt een grijsachtige nevel op, en men hoort minder het rollen van de rivier dan de stroom auto’s, van hen die een beetje van de elementen komen zoeken die zij het hele jaar door ontberen en daardoor een beetje van hun stad met zich mee brengen.
De olie brandt. Honderden miljoenen jaren branden. Levens worden geconsumeerd in consumentiedrift. Alles gaat branden, zoals mijn moeder, zoals de bossen. Jij, ik, wij zullen branden.
We zoeken verbinding. We zijn op zoek naar betekenis in ons leven. We zijn op zoek naar een netwerk, geen poëzie… Het vuur haalt ons in. We denken dat het het tegenovergestelde is van water, maar ze hebben meer gemeen dan we denken. Een golf die breekt en alles meeneemt.
Het is nog maar het begin van de zomer, en ik zie mijn bergen branden. De enige wolken die de verblindende hemel verduisteren zijn bruin. De stijgende pluim zou kunnen wijzen op het ontwaken van een vulkaan, een monster is opgedoken en verslindt de vegetatie in volle vaart. De kranten tellen de hectaren en stellen ons gerust dat er ‘geen slachtoffers’ zijn en betreuren het ‘materiële’ verlies. Antropocentrisme is doof voor al het gehuil van het bos. Ik huil er stilletjes bij, maar mijn tranen hebben geen effect op de vlammen. Deze miljarden levens die worden vernietigd in onze onverschilligheid, zolang we er mee wegkomen…
Criminelen, brandstichters, of op zijn minst onbewuste mensen, zitten zeker achter deze branden. We kunnen ook wijzen op de verantwoordelijkheid van elke druppel verbrande olie. Het is onze lijkwade die ik zie, alleen, in de desolate, uitgebrande vlakten…
Foto boven: de dorre takken van de kastanjebomen
Foto onder: Jean-Yves Courvoisy van camping La Chataigneraie
Foto helemaal onder: nog een boom met dorre takken in de kruin
Recente reacties