Uit de nieuwskeuken van Seven: speelgoed
Beste lezers,
Deze week was ik -eerder bij toeval- (want de echte reden verzwijg ik hier bewust) in het Centraal Station. Op het terras van een soort brasserie annex koffiehuis was ik net bij een interessant artikel aangekomen ( het was in een tijdschrift dat een zekere klasse etaleert) als ik in mijn ooghoek een onrustige beweging waarneem. De vrouw recht tegenover mij slaat haar tijdschrift iets te fanatiek dicht, twee mensen verderop halen vanuit hun jaszak hun mobiel tevoorschijn. Ik reis al jaren met de trein en weet dat ik nu snel tot handelen over moet gaan. Ik schakel over naar mijn apathische modus en vang direct de zangerige stem van een omroeper op die, vervormd en daardoor onverstaanbaar, tussen de hoge perronoverkapping galmt. Ik observeer de menigte forenzen en dagjestoeristen en van zodra deze zich in beweging zet manoeuvreer ik mij denkbeeldig in het hart van de kudde. Langsheen perron 1 staat een jonge moeder te wachten op een trein. Haar (naar ik schat) 5-jarig zoontje speelt zorgeloos met een plastic ventje dat zich Bob de Bouwer laat noemen. Het resultaat van wat ik zie vertaalt zich in een bedenking over een item welke ik laatst hoorde in een nieuwsbericht : het speelgoed, zoals dat tegenwoordig in winkels wordt gepresenteerd is té éénzijdig. Klopt ergens ook want meisjes worden, via roze verpakkingen, poppen aangesmeerd en de jongens worden, met blauwe verpakkingen, in de richting van de techniek geduwd. Maar dat mag nu niet meer.
We moeten, zoals overal in de samenleving GENDERNEUTRAAL zijn. Dus Bob de Bouwer heeft zijn langste tijd gehad. Zelfs Frans Bauer kan maar beter zijn naam wijzigen. Wat een onzin allemaal. Als onze jeugd een speelgoedwinkel binnenstapt dan zijn de jongelui mans (of vrouws) genoeg om zelf naar hun favoriete schappen te lopen en keuzes te maken. Daar hebben ze niemand niet bij nodig. Mijn gedachten gaan onwillekeurig terug naar mijn eigen jeugd, naar mijn eigen speelgoed. Jazeker, ik had heel vroeger een pop. Tamelijk modern voor een klein jongetje. Hij heette Jantje en hij vergezelde mij gedurende de nacht. Eén van mijn eerste speeltjes was een meccanodoos. Er was toen nog geen Lego, Playmobil of Bob de Bouwer. Bij het maken van de simpele opdrachtjes bij de meccanodoos werd al snel duidelijk dat ik later geen technisch beroep hoefde te kiezen. Conclusie: totaal ongeschikt voor de technische wereld. Toen kwamen de autootjes van Dinkey Toys. Niet van hout of plastic, maar van degelijk staal met èchte rubber bandjes. En elke auto van Dinkey Toys had een echte originele merknaam. Ik had er precies drie: één “gewone” auto, één kleine blauwe vrachtauto en één grote gele truck met oplegger. Mijn vriendje, aan de overkant van de straat, had meer dan 25 modellen Dinkey Toys. Hoe dat kwam? Het antwoord is eigenlijk heel simpel. Dat had een maatschappelijke oorzaak. Mijn vader had een zeer eenvoudig beroep, maar zijn vader was kantoorhouder bij een bank, waarvan ik u bewust de naam schuldig blijf. Het logo -met daarin een leeuw verwerkt- gaf nog meer cachet aan deze functie. Het verschil in status manifesteerde zich ook in de vóórcadeaus van Sinterklaas. Eén week voor het Heilig Avondje mochten we elke avond onze schoen zetten. De volgende morgen bleek daar, in mijn geval, òf een speculaaspop, òf een muis van marsepein, òf een ander niemendalletje in te zitten. De avond tevoren zong ik me nog schor voor zo’n cadeautje. Maar mijn vriendje kreeg als vóórcadeau iets heel anders: puzzels, boeken, Dinkey toys, etc. etc. Wat het uiteindelijke eindcadeau is geworden? Geen idee, maar het verschil was duidelijk. De Sint vond mij vast niet braaf genoeg.(sic) We hadden het over mijn vroegere speelgoed. Naast de Dinkey Toys was ik gek op legpuzzels en op boeken. De puzzel die ik het meest gemaakt heb, was een houten exemplaar van Roodkapje en de wolf. En als ik die puzzel een beetje beu was, dan ging ik naar de buurvrouw, die had weer hele andere puzzels.
Dan was ik weer een middagje zoet. Mijn boeken beperkten zich aanvankelijk tot de jeugdschrijverster Annie M.G.Schmidt. Soms herlees ik “Abeltje” nog eens, Annies eerste lang verhaal. Later kwamen daarbij: Pietje Bell en Dik Trom. Enige jaren later verslond ik de trilogie Engelandvaarders van K. Norel, drie spannende boeken over de Tweede Wereldoorlog.
Ook de stripboekjes deden hun intrede. Jimmy Brown, Kappie en zijn maat, Sjors en Sjimmie, Kick Wilstra (de eerste voetbalstrip), Ollie B. Bommel, Donald Duck. Op school werd je daar ernstig voor gewaarschuwd: “Lees geen stripboeken, want dan loopt het slecht met je af”. Met mij is alles goed gekomen. Tot slot van dit verhaal: hoe moet dit nu verder met Bob de Bouwer? Wijzigen in Els de Bouwster, of nog iets chiquer: Els de Constructrice. ..
Terwijl ik geen antwoord vind tikken herfstige regendruppels in het ritme van de negende symfonie van Beethoven tegen het raam van mijn schrijfkamer. Het is 7 uur in de ochtend en straks zal mijn muze ongetwijfeld een eitje bakken. Ik zoek nog wat woordgrappen bij elkaar. Straks laat ik haar de zaterdagochtend inlachen met één woordje : “kletsenkelder”. Géén idee of dat genderneutraal is, ik geef er ook niet om zolang ik maar een glimlach kan toveren op haar gezicht.
Graag tot meer lees volgende week.
Groeten,
Seven
Recente reacties